In 1876 werd de eerste synthesizer gemaakt en sindsdien is er geëxperimenteerd met elektronica in muziek, vooral na de Tweede Wereldoorlog. In Frankrijk ontstond de ‘Musique Concrète’, muziek waarin met opgenomen, herkenbare klanken een soort geluidsfilms werden gemaakt. Aartsvaders hiervan zijn Pierre Schaeffer en Pierre Henry, bekende componisten zijn François Bayle en later Francis Dhomont. In Duitsland begon de elektronische muziek in de radiostudio’s. Werner Meyer-Eppler en Herbert Eimert legden de basis, maar Karlheinz Stockhausen werd de echte ‘ster’. Hij bouwde letterlijk zelf de klanken op, vanuit sinustonen en ruisklanken. Naast Stockhausen was G.M. Koenig zeer belangrijk voor deze traditie. Tegenwoordig worden ‘concrete’ en elektronische klanken meestal gecombineerd. Naast ‘tapemuziek’ (waar geen uitvoerenden aan te pas komen) wordt ook live elektronische muziek gemaakt, vaak in combinatie met traditionele instrumenten.
Hoewel veel popmuziek betiteld kan worden als dansmuziek, heeft dance als genre specifiek betrekking op grotendeels elektronische muziek die speciaal bedoeld is om de dansvloer vol te krijgen en die zich richt op de bijbehorende clubcultuur. Die cultuur ontstond in de discotheken van de jaren zestig en kreeg in het daaropvolgende decennium een eigen soundtrack met de komst van de discomuziek. Als genre-aanduiding werd de term dance pas gemeengoed in de jaren tachtig, toen house zijn intrede deed. In de jaren negentig was dance synoniem met eurodance, de elektronische top-40 muziek die te poppy was om door te gaan voor house. Eurodance-artiesten als 2 Unlimited, Haddaway en Snap goten invloeden uit rap en house in een goed verkopend popjasje.